Securimed derde betaler
  • Eerste tariferingsdienst van derde-betaler voor geneesheer-specialisten en tandartsen
  • Nazicht van de verzekerbaarheid van patiënten
  • Juridische bijstand in geval van vervolging door de DGEC (Dienst voor Geneeskundige Controle van het RIZIV)
  • Opvolging van betalingen door de VI

De tandheelkundige KEA spreekt verbasterde beslissingen uit om de impact van het Sociaal Strafwetboek te verdoezelen

15/07/2012 by Dr R. BOURGUIGNON

Securimed neemt systematisch de rechtspraak door van de administratieve rechtscolleges van het RIZIV, zowel in het Nederlands als in het Frans.

Deze online collectie van rechtspraak is voorzien in de GVU wet (artikel 157, §3) :

§ 3. De [definitieve] beslissingen van de Leidend ambtenaar of van de door hem aangewezen ambtenaar, de Kamers van eerste aanleg en van de Kamers van beroep, behalve in tuchtmaatregelen zoals bedoeld in artikel 155, worden anoniem gepubliceerd op het internetnetadres van het RIZIV.

Zopas werd een een beslissing van de Franstalige KEA gepubliceerd — op het eerste gezicht onbeduidend, doch niets ontsnapt aan het kritisch oog van Securimed.

Inderdaad, bij wijze van een juridische kunstgreep heeft een tandarts een sanctie ontlopen

Laat ons eerst en vooral herinneren aan het wettelijk kader dat van toepassing is, en daarna de beslissing van de KEA citeren en commentariëren.

I. HERINNERING AAN DE WETGEVING DIE VAN TOEPASSING IS :

A. Feiten daterend vóór 15 mei 2007

Het oude art. 141 §7 beschikt :

De administratieve geldboetes moeten door het Comité worden uitgesproken binnen de 3 jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de inbreuk werd vastgesteld. Deze termijn wordt op 6 jaar gebracht voor de toepassing van artikel 216.

Wanneer een zelfde feit meerdere overtredingen inhoudt, wordt alleen de hoogste geldboete uitgesproken.

B. Feiten daterend na 14 mei 2007

Artikel 142, §3 (nieuw) van de GVU wet bepaalt :

§ 3. Op straffe van verval moeten:

[W – Wet (div) (I) 27-12-06 – B.S. 28-12 – ed. 3 – art. 256](°)

1° de betwistingen vermeld in artikel 73bis, 8°, beslecht worden door de Leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar, binnen twee jaar volgend op de definitieve beslissing zoals bedoeld in artikel 142, §1, 4°, 5 en 6°;

[W – Wet (div) (I) 27-12-06 – B.S. 28-12 – ed. 3 – art. 256; W – Wet(div)(I) 29-3-12 – B.S. 30-3 – ed. 3 – art. 38]

2° de betwistingen bedoeld in artikel 73bis, 1°, 2°, 3° en 7°, [die tot de bevoegdheid van de leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar behoren, worden ingeleid, binnen twee jaar volgend op de datum van het proces-verbaal van vaststelling, met de in artikel 143, § 2, derde lid, bedoelde uitnodiging om de verweermiddelen te bezorgen];

[W – Wet (div) (I) 27-12-06 – B.S. 28-12 – ed. 3 – art. 256](°°)

3° de betwistingen bedoeld in artikel 73bis, die overeenkomstig artikel 144, § 2, 1°, tot de bevoegdheid van de Kamers van eerste aanleg behoren, bij deze Kamers worden ingeleid binnen drie jaar volgend op de datum van het proces-verbaal.

De voornoemde termijnen zijn geschorst tijdens de burgerlijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures waarin de zorgverlener partij is, en waarvan de uitspraak doorslaggevend kan zijn bij het onderzoek van de zaak door de Leidend ambtenaar of de Kamer van eerste aanleg. (°°°)

De beslechting van de betwistingen met de zorgverleners zoals bepaald in artikel 73bis, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de organen bedoeld in de artikelen 143 en 144.

(°) van toepassing vanaf 15-5-2007 (K.B. 11-5-07 – B.S. 1-6 – art. 1).
(°°) van toepassing vanaf 15-5-2007 (K.B. 11-5-07 – B.S. 1-6 – art. 1)
(°°°) Dit lid wordt als volgt geïnterpreteerd:
“De voornoemde termijnen zijn slechts van toepassing op inbreuken gepleegd vanaf 15 mei 2007 en worden opgeschort gedurende elke burgerlijke, strafrechterlijke of tuchtrechterlijke procedure waar de zorgverlener bij betrokken is, wanneer de afloop van deze procedure bepalend kan zijn voor het onderzoek van de zaak door de Leidend ambtenaar of de Kamer van eerste aanleg.” (Wet 19-12-08 – B.S. 31-12 – ed. 3 – art. 38)

C. Besluit

Er dient dus te worden opgemerkt dat van zodra de KEA aangesteld wordt binnen de drie jaar na opstelling van de PVVaststelling er geen enkele beperking in tijd* meer bestaat voor het opleggen van administratieve geldboeten met betrekking tot feiten die zich afspelen na 15 mei 2007.

De enige beperking in tijd zou zich betrekken op de notie « overschrijding van de redelijke** termijn », die trouwens enkel op de administratieve geldboeten van toepassing is, dwz op de sanctie (maar niet op de terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties).

Men kan dus vaststellen dat de DGEC alle PVVaststelling uitsplitst in twee luiken : de eerste PVVaststelling heeft betrekking op de verstrekkingen voor 15 mei 2007 en de tweede betreft verstrekkingen na deze datum.

II. BESLISSING VAN DE FRANSTALIGE TANDHEELKUNDIGE KEA VAN 29 MAART 2012 IN DE ZAAK MET BETREKKING OP HET ROLNUMMER FA-006-11

Deze zeer lange beslissing beslaat twaalf ongenummerde pagina’s in de versie die op de website van het RIZIV gepubliceerd werd.

De tandarts verdedigt zich zelf, zonder raadsman.

De inbreuken zijn verspreid van 7 oktober 2006 tot 25 april 2008 : we situeren ons dus haaks op de noodlottige 15 mei 2007.

De PVVaststelling dateren van 12 december 2008 en van 5 februari 2009 : ze zijn dus met zekerheid opgemaakt binnen de wettelijke termijn van twee jaar te rekenen vanaf de introductie na 15 mei 2007 en van de betaling door de VI vóór deze datum.

De waarde van de in totaal ten onrechte betaalde prestaties bedraagt 25.541,71 euro : de KEA is met zekerheid bevoegd.

De KEA werd door de DGEC middels verzoekschrift aangesteld op 28 februari 2011 : men is dus ruim vóór de vervaltermijn die pas bereikt zou zijn in december 2011.

De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011, maar de KEA heeft op 16 december beslist om de debatten*** te heropenen en een nieuwe hoorzitting vast te leggen op 12 januari 2012.

Echter, wat beslist de KEA uiteindelijk ?

In een zeer lange tekst — op het eerste gezicht zeer uitgewerkt, maar in werkelijkheid bestaande uit talrijke « copy-pastes » uit andere beslissingen, soms zelfs weinig pertinente — schrijft ze op pagina 8 (vertaling) :

Voor feiten daterend voor 15 mei 2007 is het binnen de drie jaar te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd vastgesteld dat een administratieve geldboete uitgesproken moet worden (art. 141, §7, al. 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, in zijn versie zoals van toepassing op datum van de feiten).

Wat hierboven staat is juist, maar de KEA vervolgt op pagina 9 (vertaling) :

Voor de feiten begaan na 15 mei 2007 moet een administratieve geldboete tevens binnen de drie jaar uitgesproken worden te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd vastgesteld (art. 142, §3; 3°, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994).

Hetgeen onjuist is.

En op pagina 10 (vertaling) :

Dit gezegd zijnde, de tekortkomingen lastens Meneer A werden vastgesteld in de processen-verbaal opgesteld op 12 december 2008 en op 5 februari 2009, hetzij langer dan drie jaar geleden.

Geen enkele administratieve geldboete mag bijgevolg opgelegd worden aan Meneer A, gezien de verjaring.

Men ziet dus dat de KEA niet alleen art. 142, §3, 3° verkeerd geïnterpreteerd heeft betreffende de termijn van invoering (de aanstelling) en niet die van de beslissing zelf, maar dat daarenboven zij overgegaan is tot een heropening van de debatten om de tweede hoorzitting na de vervaldag van de termijn van drie jaar te rekenen vanaf de opstelling van het proces-verbaal van vaststelling te situeren.

Enkel de definitieve beslissingen worden gepubliceerd, hetgeen betekent dat de DGEC geen beroep heeft aangetekend tegen een dergelijke, afwijkende beslissing die de tandarts van alle boete vrijstelt terwijl geen enkele verjaringstermijn bereikt was, behalve dan voor feiten die dateren van voor 15 mei 2007.

Wat kunnen de motieven van dit rechtscollege, dat voorgezeten wordt door een magistraat****, geweest zijn ?

Tenzij zich in te beelden dat de betroffen tandarts een bevoorrechte was van het systeem, is de enige reden die in het oog springt de interferentie van het Sociaal strafwetboek met de « wetgevende flater » die de boetes die berekend worden in de vorm van percentages op de ten onrechte betaalde prestaties – tot 200% — tenietdoet, om ze te vervangen door gewone – voelbaar minder zware – forfaits.

Wij verwijzen hiervoor naar onze talrijke artikelen die deze thematiek behandelen, en meerbepaald onze News van 27 maart 2012 met als titel Sociaal strafwetboek : de wet van 15.2.2012 herstelt de « wetgevende flater »

De KEA zou dan — met de goedkeuring van de DGEC die geen beroep heeft aangetekend — verkozen hebben zich te onthouden van het uitspreken van een minieme boete, en tegelijk – bij wijze van afleidingsmanoeuvre- een oneindige tekst met deels foute stellingen produceren.

Het lijkt of het gedrag van de KEA in deze zaak geen geïsoleerd feit zou — wij behandelen meerdere dergelijke zaken — en dat de heropeningen van de debatten gevolgd door voortdurend uitgestelde uitspraken en andere technieken van proscrastinatie talrijk zijn.

Dit is verontrustend vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid van de rechtscolleges, al zijn het meevallers voor de betroffen tandartsen*****…
______________
* Een groot aantal zaken daterend van begin jaren 2000 worden nu nog gepleit…
** Het moet echt lang duren… een tiental jaar ongeveer.
*** We zullen verder zien waarom…
**** Magistraat in de minderheid in het geval van de KEA, vermits zijn vier bijzitters allen stemgerechtigd zijn.
***** Andere merkwaardigheid in deze welbepaalde zaak : de KEA spreekt voor recht dat de vastgestelde inbreuk meer dan vierenvijftigduizend euro bedraagt, maar veroordeelt de tandarts om enkel vijfentwintig duizend euro terug te betalen !

Leave a Comment

Please note: Comment moderation is enabled and may delay your comment. There is no need to resubmit your comment.